Wetswijziging Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (1 juli 2021)

Wetswijziging Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (1 juli 2021)

2 mei 2021 door Ruth Sleebos 0 reacties

De Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) is bedoeld om bestuur en toezicht van verenigingen en stichtingen te verbeteren. Er zijn regels opgesteld over taken, bevoegdheden, verplichtingen en aansprakelijkheid. De overheid wil met de wet voorkomen dat wanbestuur, onverantwoordelijk financieel beheer, zelfverrijking, misbruik van posities en andere ongewenste activiteiten verenigingen en stichtingen schaden. 

De wet is niet van toepassing op kerkelijke rechtspersonen in de zin van artikel 2:2 BW. Dit betekent dat deze wet niet van toepassing is op kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en de lichamen waarin zij zijn verenigd (zoals parochies, gemeenten, kerken, diaconieën en caritasinstellingen, classes en (generale) synoden). 

Een punt van aandacht – vanuit het oogpunt van “goed bestuur” - kan wel zijn of het statuut van een kerkgenootschap genoegzame regelingen bevat over onderwerpen die in de WBTR worden geregeld, zoals “tegenstrijdige belangen”. Is er sprake van een burgerlijke rechtspersoon, zoals een vereniging of stichting, ook als deze is opgericht door een kerkgenootschap of een onderdeel daarvan?
Dan is de WBTR vanaf 1 juli 2021 automatisch (en zonder statutenwijziging) op de rechtspersoon van toepassing.
Voor deze burgerlijke rechtspersonen zijn er drie zaken belangrijk:
- Informeren: Het is goed dat bestuurders weten welke regels automatisch gaan gelden. Zie hieronder §3;
- Controleren: Het is verstandig om bij een volgende statutenwijziging (dat kan een later natuurlijk moment zijn) de statuten te controleren op bepalingen die aangevuld of aangepast kunnen worden aan de WBTR. Zie hieronder §4;
- Uitfaseren: Staat in de huidige statuten dat een bestuurder of toezichthouder een meervoudig stemrecht heeft dat zwaarder weegt dan alle andere stemmen tezamen? Dan schrijft de WBTR voor dat binnen vijf jaar de statuten moet worden aangepast aan de nieuwe regel die het meervoudig stemrecht beperkt. Zie hieronder §4c.

Om te bepalen of de WBTR van toepassing is, moet dus eerst worden vastgesteld welke rechtsvorm de betreffende entiteit heeft.

2. Burgerlijke rechtspersonen
De WBTR is van toepassing op burgerlijke rechtspersonen, zoals de stichting of vereniging. De WBTR verplicht burgerlijke rechtspersonen niet de statuten te wijzigen. Het is uiteraard belangrijk dat bestuurders op de hoogte zijn van de regels uit de WBTR (zie hieronder § 3). Daarnaast kan bij een volgende statutenwijziging worden gecontroleerd of de statuten ter verduidelijking aanpassing behoeven aan de WBTR (zie hieronder § 4).

3. Regels die automatisch veranderen per 1 juli 2021 en waarvoor geen statutenwijziging nodig is:
Als de WBTR op 1 juli 2021 in werking treedt worden een aantal regels die nu nog alleen van toepassing zijn op BV’s of NV’s automatisch ook van toepassing op verenigingen en stichtingen. De vereniging of stichting hoeft hiervoor haar statuten niet te veranderen; de toepasselijke regels veranderen automatisch per 1 juli 2021.

Dit geldt voor de volgende onderwerpen:
a) Voorgeschreven wordt dat een bestuurder zich bij de vervulling van zijn/haar taak dient te richten naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden organisatie. Het belang van een stichting is het belang dat zij krachtens haar doelomschrijving door aanwending van haar vermogen tracht te bereiken.

b) De regels rond de persoonlijke (interne) aansprakelijkheid voor bestuurders en toezichthouders veranderen door de wetswijziging niet. Omdat vaak de vraag gesteld wordt of bestuurders en toezichthouders aansprakelijk kunnen worden gesteld, wordt hieronder de aansprakelijkheidsnorm in herinnering gebracht. Vervult een bestuurder of toezichthouder zijn/haar taak onbehoorlijk en valt de bestuurder of toezichthouder hiervan een ernstig verwijt te maken? Dan is deze bestuurder of toezichthouder voor de ontstane schade persoonlijk (intern) aansprakelijk. (Het onderwerp ‘externe bestuurdersaansprakelijkheid’ verandert door de wetswijziging niet. Dit onderwerp blijft daarom buiten het bereik van dit memorandum. Zie voor een goede uiteenzetting van het thema externe bestuurdersaansprakelijkheid het ‘Handboek Vereniging en Stichting’ (2018), p. 189 e.v.)

De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen beoogt geen nieuw of aanvullend aansprakelijkheidsregime te introduceren. Het uitgangspunt voor aansprakelijkheid blijft dat van onbehoorlijke taakvervulling slechts sprake is als de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Met de WBTR wordt tot uitdrukking gebracht dat de bestuurders bij de vervulling van hun taak de belangen van de rechtspersoon moeten laten prevaleren boven hun eigen belangen.

c) Heeft een bestuurder bij het nemen van een besluit een ‘tegenstrijdig belang’? Dan mag deze bestuurder niet meestemmen over dit besluit. (Wees in statuten alert op quorum-eisen en staking van stemmen.)

Wanneer sprake is van tegenstrijdig belang wordt bepaald door het ‘Bruilcriterium’. De Hoge Raad overwoog in dit arrest dat een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft indien hij door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang niet in staat moet worden geacht het belang van de rechtspersoon integer en onbevooroordeeld te bewaken. De vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, kan slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

d) Aansprakelijkheid bestuurders en toezichthouders bij onbehoorlijke vervulling van de bestuurstaak in geval van faillissement;

De regeling ziet op de aansprakelijkheid van bestuurders indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Kennelijk onbehoorlijk bestuur staat onweerlegbaar vast als het bestuur niet heeft voldaan aan de administratieplicht (art. 2:10 BW) of de jaarrekening niet op tijd heeft openbaar gemaakt (2:394 BW); dan geldt bovendien het (weerlegbaar) vermoeden dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. (Voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen bevat het voorstel echter wel een belangrijke uitzondering. Op bestuurders en commissarissen van een dergelijke niet-commerciële vereniging of stichting die voor hun werkzaamheden geen bezoldiging ontvangen, is namelijk niet de hiervoor genoemde regeling van toepassing dat bij niet voldoen aan de administratieplicht (en openbaarmakingsplicht) kennelijk onbehoorlijk bestuur vaststaat en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Hiermee wil de minister voorkomen dat vrijwilligers worden weerhouden om zich in te zetten als bestuurder of commissaris van kleinere stichtingen en verenigingen, zoals een buurtvereniging of sportvereniging. Dit betekent overigens niet dat deze niet aansprakelijk kunnen zijn in faillissement, maar dan ligt de bewijslast bij de curator.)

e) Codificatie Toezichthoudende organen van de stichting of vereniging
De wetswijziging biedt voor stichtingen en verenigingen een wettelijke grondslag voor invoering van een toezichthoudend orgaan. De Wetwijziging legt niet de verplichting op een dergelijk orgaan in het leven te roepen. Ook zonder een wettelijke grondslag komen nu bij verenigingen en stichtingen op grond van statutaire regelingen diverse organen onder diverse benamingen voor, die in meer of mindere mate een vorm van toezicht uitoefenen en/of een zekere klankbordfunctie voor het bestuur vervullen. Deze organen worden aangeduid met diverse benamingen. Zo is er sprake van raden van advies, raden van wijze mannen, raden van oudsten en raden van toezicht. Het wetsontwerp voorziet in art. 2:11 lid 1 BW in een wettelijke grondslag voor de instelling van een raad van commissarissen bij alle soorten rechtspersonen. Als de stichting of vereniging nu al een toezichthoudend orgaan heeft, is het advies om bij de eerstvolgende statutenwijziging te toetsen of de regeling die nu in de statuten staat overeenkomt met de regeling van art. 2:11 BW.

4. Onderwerpen waarvan het verstandig is om mee te nemen bij de volgende statutenwijziging:

Het is wel verstandig om bij een volgende statutenwijziging rekening te houden met de wetswijziging door de inwerkingtreding van de WBTR. Het is namelijk verwarrend om regels in de statuten te laten staan die hun werking in de praktijk hebben verloren of verwarring kunnen veroorzaken wat geldend recht is. Dat geldt ook voor het niet vermelden van belangrijke onderwerpen, zoals een tegenstrijdigbelang-regeling, in de statuten terwijl op dit punt wel regels gelden. Daarom is het advies bij een toekomstige gelegenheid de onderstaande onderwerpen extra te controleren en helder te regelen in de statuten:

a) Tegenstrijdig belang:
 Hoewel er verschillende statutaire regelingen mogelijk zijn voor het geval een bestuurder of toezichthouder een tegenstrijdig belang heeft, kan geacht worden aan de onderstaande standaardbepalingen in de statuten. (Indien er een statutair toezichthoudend orgaan is, moet ook voor de besluitvorming in dit toezichthoudende orgaan in de statuten een regeling worden opgenomen omtrent besluitvorming in geval van een tegenstrijdig belang van een van de toezichthouders.)

Stichting met een bestuur zonder toezichthoudend orgaan:

Artikel X Lid 1: Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming, indien de desbetreffende bestuurder een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat strijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie. Het besluit wordt in dat geval genomen door de overige bestuurders. (De wet verandert niets in de regels rond staking van de stemmen, besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheden of quorumeisen. Voor al deze onderwerpen geldt nog steeds dat het verstandig is om in de statuten hieromtrent een regeling op te nemen. Verschillende modellen zijn mogelijk.) 

Lid 2: Indien geen bestuursbesluit kan worden genomen door een tegenstrijdig belang van de enige, dan wel alle bestuurders, blijft het bestuur bevoegd het besluit te nemen, waarbij het bestuur de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastlegt. Stichting met statutair toezichthoudend orgaan:

Artikel X Lid 1: Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming, indien de desbetreffende bestuurder een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat strijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie. Het besluit wordt in dat geval genomen door de overige bestuurders.

Lid 2: Indien geen bestuursbesluit kan worden genomen door een tegenstrijdig belang van de enige, dan wel alle bestuurders, neemt de [naam toezichthoudend orgaan] het besluit.

b) Ontstentenis en belet:

Lid 1: Onder belet wordt verstaan: ziekte, onbereikbaarheid, schorsing en het hebben van een tegenstrijdig belang als bedoeld in artikel x van de statuten, en wel voor de duur van de desbetreffende beraadslaging en besluitvorming. Onder ontstentenis wordt verstaan een ontstane vacature, door bijvoorbeeld aftreden, ontslag of overlijden van de bestuurder.

Lid 2: In geval van belet of ontstentenis van één of meer bestuurders, berust het bestuur van de rechtspersoon bij de overblijvende bestuurders.

Lid 3: Bij ontstentenis of belet van de enige bestuurder of alle bestuurders, is X bevoegd een persoon aan te wijzen die tijdelijk belast is met de taken van de bestuurder.

c) Meervoudig stemrecht:
Als de statuten van de vereniging of stichting aan een bestuurder of toezichthouder meer dan één stem toekent, dan moet bij een volgende statutenwijziging worden opgenomen dat deze functionaris niet meer stemmen kan uitbrengen dan de andere bestuurders/toezichthouders gezamenlijk. In de wet is een overgangstermijn van 5 jaar opgenomen voor het onderdeel meervoudig stemrecht.

Bron: CIO 23 april 2021

Reacties

Plaats een reactie

Uw e-mail adres wordt niet gepubliceerd
Sluiten